Alles en iedereen lijkt overal en nergens naartoe te gaan. En te midden van deze ogenschijnlijke chaos probeer ik mijn weg te banen naar de juiste gate. Het heeft, ondanks deze warboel van reizigers, iets rustgevends om op de loopband langzaam vooruit te glijden. Het voelt ook wel een beetje elitair. Mijn vader zou hier een flauw grapje over kunnen maken: zeker een uitvinding van de Romeinen. Maar het zet me wel aan het denken. Hoe elitair zijn die Romeinen in het Rome van nu?
Nog een kleine vier uur en dan zal ik het gaan zien. Maar wat ik me echt afvraag is of ik het juiste besluit heb genomen. Ratio en emotie zitten nog steeds niet op een lijn. Ja ik ga leren koken van de beste chefs, proeven van de echte Italiaanse keuken en misschien nog wel belangrijker: afstand nemen van dat wat ik al ken. Maar wat het me gaat brengen?
Terwijl ik ga zitten bij mijn gate en naar de taxiënde vliegtuigen kijk denk ik aan mijn vader. Tranen stroomden over zijn wangen bij de incheckbalie. Want daar ging ze, zijn meisje. Verder dan de Hoofddorpse camping zijn we nooit gekomen. Buiten de deur eten betekende eten in papa’s kroeg. En nu ga ik weg. Weg van het bekende, op weg naar het onbekende. Even schiet het door mijn hoofd om naar mijn vader te bellen. Maar ik doe het niet. In plaats daarvan check ik voor de tiende keer de inhoud van mijn tas. Ook al heb ik nog een half uur te gaan, mijn paspoort en instapkaart zitten in de houdgreep van mijn linkerhand.
Op de stoel naast me ploft een jongen van een jaar of twintig. Een beetje studentikoos type compleet met slordige blonde lok. Hij grijnst en blijft me aankijken. Dan wappert hij met zijn instapkaart. ‘Een enkeltje Rome’.
Ik wapper terug. ‘Dat is toevallig.’