Alles wat ik deed schepte afstand. Iedere keer probeerde ik iets te doen om de situatie te verbeteren. Maar het besef werd steeds groter, het besef dat het geen situatie meer was, het was een slagveld geworden. En ik kon er niets aan doen. Ik kon mezelf niet veranderen. Dit was ik, zo was ik al jaren, misschien zelfs zo geboren. En ik wist ook niet beter. Die dag dat mijn moeder haar biezen pakte en mijn vader verliet, was voor mij de dag dat de liefde werd gedefinieerd. Liefde is verlaten. Een simpele formule. Liefde is afstand scheppen.

Totaal onvoorbereid was ik, die ene avond in een Amsterdamse studentenkroeg in 2003. Ik werd meegesleurd door vrienden die op zoek waren naar ‘een makkelijke vangst’. Ik was er totaal niet op voorbereid dat ik haar tegen het lijf zou lopen. Zij bleek geen makkelijke vangst. In tegendeel. Voor mij was zij het meest ingewikkelde boek dat ik ooit te lezen kreeg. Want dat was ze: een boek vol sprookjes, donkere thrillers, lichte romantiek, zware literatuur en lichtvoetige komedie. Het kostte me na die avond ruim twee weken voordat ik haar durfde te bellen. Ik moest eerst voor mezelf uitzoeken wat ze met me deed. Of ik haar van me af kon zetten. Nee dat kon ik niet. Ze verliet geen moment mijn hoofd en lijf. Ik moest haar bellen. Ik kende dat gevoel niet. Dat iemand in iedere cel van mij zat. Liefde is immers verlaten. De enige formule die ik kende.

Vanaf dat telefoontje op een warme lenteavond in mei zaten we in een achtbaan. Het was liefde, voor ons allebei. Mijn vergelijking ‘liefde is verlaten’ kreeg er een variabel bij, namelijk ‘geven’. Die formule bleek echter niet te kloppen. Wat ik ook probeerde, wat zij ook probeerde, wat er ook mis ging, wat er ook goed ging, hoeveel pijn ik haar ook deed, hoeveel deze relatie ook gedoemd was te mislukken, we kwamen altijd weer bij elkaar terug en gingen ook steeds weer uit elkaar. Zij gaf mij alles, ze vocht als een leeuw voor me. Ik gaf haar niks. Kortsluiting. En toch, iets hield ons bij elkaar, al was het soms zo dun als een zijden draadje. Dat ‘iets’ voelde als een glinstering, een niet te verbreken band, een onzichtbaar lint wat ons samen hield. Een dag wapenstilstand op het slagveld. Als we bij elkaar waren was alles goed. Een dag zon in een maand vol regen.

Het was een vrijdagavond, de eerste avond sinds drie weken dat we elkaar weer zagen. Een frequentie die overigens heel normaal was in onze affaire. Geheel mijn initiatief. Ik liet me, al dan niet expres, opslokken dor mijn werk. Maar die avond besloot ik het tij te keren. Dit moest anders. Ik wilde haar niet kwijt.
Bij het openen van de deur durfde ik haar niet te zoenen, eigenlijk durfde ik haar gewoon niet aan te kijken. Ik schaamde me. Ik schaamde me voor mijn lompheid in deze relatie. Ze kreeg niets cadeau in deze relatie. Terecht negeerde ze me bij binnenkomst. Terwijl ik in de deuropening stond met mijn hand nog op de deurklink hoorde ik haar achter me met een oorverdovende stilte op de bank ploffen. Ik wilde haar kussen.

Maar niet voordat ze me een uitbrander had gegeven. Eentje die ik al weken voelde aankomen. En hij was terecht. Met rechte rug en blik op strijdlustig stak ze van wal. Alles wat ze zei was waar. Dat ik een lul was, dat ik niet altijd maar die touwtjes in handen moest nemen. Dat ik moest ophouden met haar te negeren. Dat ze me nodig had, dat ze van me hield, dat ze in ons geloofde, maar dat dit niet zo kon doorgaan. Een welverdiende reprimande die ik besloot te belonen met een tegenprestatie. Eentje die ze niet zag aankomen.
Toen ze uitgeraasd was, schonk ik haar een glas wijn in, schoof het glas haar kant uit en ging voorzichtig naast haar zitten. Onhandig sloeg ik mijn arm om haar heen en trok haar naar me toe. Ik voelde dat elke vezel in haar lijf verrast werd. Mijn ‘liefje’ voelde weer als mijn ‘liefje’. Ze genoot van mijn warme omsluiting. Ze ging er in op en probeerde zoveel mogelijk liefde van mij te voelen. Voorzichtig liet ik haar los en we namen een slok wijn. Ze keek me met een schuin oog aan. Ze was nog boos en tegelijkertijd zag ik de boosheid langzaam wegebben, ze verzachte. Ik stond op, liep naar de schouw en pakte een doosje dat ik daar die ochtend had klaargezet. Ik ging niet op mijn knieën want zo’n doosje was het niet.

Op mijn onhandige manier vol onvermogen enige vorm van empathie te tonen gaf ik haar het doosje met enkel de woorden: ‘Hier. Voor jou.’

Ze opende het doosje en trof er mijn huissleutel in aan. Haar ogen schoten vol. Ik denk niet dat ik haar meer had kunnen verrassen of op een betere manier mijn excuses had kunnen aanbieden of überhaupt mijn liefde had kunnen verklaren. Ze bleef maar naar die sleutel staren en vroeg steeds of ik dit echt meende. En ik bleef maar ja knikken. Voor ons beiden was dit een bevestiging. Ik had mijn deur letterlijk opengezet voor haar en zij kon vanaf nu altijd naar binnen. Letterlijk en figuurlijk. De formule had ik aangepast. Liefde is geven.


Geschreven door Jessica van der Liende// Gepubliceerd in de korte verhalenbundel ‘Het Cadeau’,  2016

Je houd misschien ook van..

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.